Eenzaamheid

Katten zijn sociale dieren….

Dit artikel is met toestemming overgenomen van de Sophia Vereeniging tot Bescherming van Dieren.

 

We kennen katten als zelfstandige dieren. Dat is meteen de reden waarom veel mensen juist een kat aanschaffen: gemakkelijk – het dier kan er goed tegen om de hele dag alleen thuis te zijn. Maar is dat eigenlijk wel het geval? Om ons hier een beeld van te kunnen vormen zal de natuurlijke situatie, de situatie als gezelschapsdier, de problemen die uit deze situatie kunnen voortvloeien, de oplossingen hiervoor en ten slotte alternatieven besproken worden.

De natuurlijke situatie

De gedomesticeerde kat is ontstaan uit de Afrikaanse wilde kat. Deze wilde voorouder van de huiskat is van nature volledig solitair (Budiansky 2002). Binnen de familie van de katachtigen komen wel sociale soorten voor, het bekendst zijn natuurlijk de leeuwen (Budiansky 2002). Van bijvoorbeeld tijgers werd ook altijd aangenomen dat ze solitair waren, maar recent onderzoek toont aan dat hun veelzijdige sociale contacten de mens waarschijnlijk gewoon zijn ontgaan (Masson 1995). Katten leven in de natuur soms in een kolonie (Alger en Alger 1999; Teenstra 1994). Maar de meeste wilde katten leven alleen, vooral de dominante katers (Teenstra 1994). Katten komen enkel samen voor redenen die een duidelijk voordeel dragen voor henzelf, zoals voedsel, seks of status (Webster 1995). De mannetjes en de vrouwtjes zoeken elkaar bijvoorbeeld in de paartijd op en dan blijven ze een poosje bij elkaar.
Katten zijn territoriale dieren (Budiansky 2002). De wilde katten zijn over het algemeen ook solitaire jagers, geëvolueerd om voor zichzelf te zorgen. Ze jagen niet samen en verdedigen hun groep niet gezamenlijk. Katten hebben ook geen gedrag ontwikkeld dat als doel heeft de samenhang in de groep te verhogen, ze kennen geen groepsbelang. Ook leven katten niet in een rangorde en ze hebben minder ontwikkelde gedragspatronen dan bijvoorbeeld de hond als het op onderdanig en dominant gedrag aankomt. Toch kan soms wel degelijk gezien worden dat de ene kat dominanter is over de andere. Maar deze dominantie kent geen vaste en voor de soort voorspelbare patronen (Budiansky 2002).

De situatie gezelschapsdier

In Nederland leven zo’n 2,7 miljoen katten. Van alle kattenbezitters heeft 67% één kat en 33% heeft meerdere katten. De meeste katteneigenaren geloven dat gedomesticeerde katten solitaire dieren zijn, dit geloof wordt ook verspreid door veel populaire kattenboeken en zelfs door sommige wetenschappelijke bundels. Het komt voort uit het feit dat bijna alle wilde kattensoorten solitair zijn of solitair genoemd worden (Turner 1988). Maar ook al is de kat ontstaan uit een solitaire soort, gedomesticeerde katten zijn toch sociale dieren die regelmatig contact hebben met soortgenoten (Schneider 1978; Turner 1988). Ze vertonen zeer duidelijk enkele vormen van intensief sociaal gedrag, niet alleen ten opzichte van de mens maar ook ten opzichte van elkaar. De wortels van dit gedrag zijn vreemd en afwijkend, want geen enkele eigenschap van de onmiddellijke voorouders van de kat kan daarvoor verantwoordelijk worden gesteld. Qua uiterlijk en bouw wijkt de huiskat niet veel af van de solitair genoemde wilde kat, het DNA verschilt ook maar heel gering (Budiansky 2002). Misschien heeft het proces van domesticatie ervoor gezorgd dat katten leden van hun eigen soort beter accepteren (Bradshaw 1992). Uit verschillende onderzoeken blijkt namelijk dat vrij levende/verwilderde gedomesticeerde katten sociale groepen vormen. Meestal rond een voedselbron, die vaak – opzettelijk of toevallig – ontstaan is door menselijke activiteit (Bradshaw 1992; Ottway & Hawkins 2003; Turner 1988). De groepen bestaan vaak uit verwante vrouwtjes met hun nageslacht, inclusief de onvolwassen mannetjes. De grootte van deze groepen varieert meestal tussen de 1-10 dieren (Bradshaw 1992). Het territorium van zo’n sociale groep katten is de som van individuele territoria van de afzonderlijke groepsleden (Budiansky 2002). Volwassen territoriale mannetjes bezoeken de groep, maar zijn maar losjes met ze verbonden. Echte banden worden er niet gevormd (Bradshaw 1992; Ottway & Hawkins 2003). Wanneer bronnen schaars of wijd verspreid raken, worden de poezen uit zo’n sociale groep wel solitair (Ottway & Hawkins 2003).
Ook onderzoek bij boerderijkatten heeft aangetoond dat ze veel meer tijd in elkaars gezelschap doorbrachten dan je zou verwachten op een zuiver toevallige verspreiding. Ze zochten actief contact met elkaar (Budiansky 2002). Het blijkt dat boerderijkatten, vooral de poezen, voor meer dan de helft van hun slaap/rusttijd kiezen om in dicht lichaamscontact te zijn met andere katten (Ottway & Hawkins 2003). Katten worden sociaal gevonden door het vaak nauwe lichaamscontact met andere katten en omdat ze de voorkeur hebben om bij bepaalde katten te blijven en hier een band mee te hebben (Heidenberger 1997). Ze kunnen bevriend met elkaar raken (Webster 1985). Uit onderzoek blijkt dat de neiging tot sociaal gedrag van gedomesticeerde katten erfelijk is, maar dan cultureel erfelijk, niet genetisch. Jonge katjes die in een sociale omgeving opgroeien en daardoor vanaf hun jeugd gewend raken aan de interactie met niet-verwante volwassen katten, houden die neiging hun hele leven; als volwassen kat gaan ze graag banden aan met andere volwassen katten. Katjes die uitsluitend door hun eigen moeder worden grootgebracht zonder contact met andere vreemden (katten of mensen) blijven ook als volwassen kat eenlingen (Budiansky 2002; G.a. 1997; Turner 1988). Katten die de eerste 10 maanden van hun leven totaal geïsoleerd werden reageerden vooral vijandig en aanvallend op andere dieren. Ook vertoonden ze hyperactiviteit, warrig/ongeorganiseerd gedrag, angst voor nieuwe situaties en tolereerden geen verlate voeding. In conflictsituaties waren ze niet afgeschrikt door ongemak (Turner 1988). Gedomesticeerde katten geven sowieso nog blijk van trekken van het asociale gedrag van de wilde kat. Bepaalde gewoonten zijn duidelijk solitair. Hoe gezellig en vriendelijk ze ook tegenover andere katten en mensen kunnen zijn, katten jagen altijd alleen. Ze kunnen het bovendien prima alleen rooien (Budiansky 2002).
Er is geen bewijs dat katten lijden door het gebrek aan sociale partners (Bradshaw 1992; Turner 1988). Ze zoeken gezelschap wanneer zij dat willen, ze houden er soms zelfs van om alleen te zijn. Katten gaan graag hun eigen gang (Budiansky 2002) en zijn daarom niet goed te temmen (Budiansky 2002). Omdat ze zo goed voor zichzelf kunnen zorgen besteden ze niet veel energie in het goed gestemd houden en het verdienen van goedkeuring van de mens, zoals de hond dat wel doet. Katten zien mensen als een gelijke, doordat ze van nature geen rangorde kennen. Dit verklaart hun relatief onafhankelijke relatie tot de mens (Bradshaw 1992). Voor zover katten wel de behoefte aan gezelschap hebben, dragen ze die graag over op de mens. Ze zijn in ‘gevangenschap’ eerder in staat tot nauwe relaties met de mens dan met soortgenoten. Dit komt doordat de mens de sociale aantrekkingskracht van soortgenoten kan uitoefenen zonder de negatieve kanten ervan te tonen (Loveridge, Horrocks & Hawthorne 1995; Schneider 1978). Met mensen hoeven zij geen competitie te voeren. Katten en eigenaren hebben voornamelijk sociaal gerichte interactie, meestal wisselen ze affectie uit (Alger en Alger 1997). Het contact tussen katten en mensen is een belangrijk deel van de zorg, vooral bij individueel gehuisveste katten (Loveridge, Horrocks & Hawthorne 1995). Ze hechten zich snel aan mensen die goed voor hen zijn (Webster 1985).

Problemen

Katten zijn dan wel vrij onafhankelijk maar ze kunnen eenzaam zijn wanneer ze alleen gehouden worden en de mensen de hele dag weg zijn. En dat gebeurt nog al vaak aangezien het tegenwoordig vrij normaal geworden is voor mannen en vrouwen om fulltime te werken (Fisher 1990). Regelmatige aanwezigheid is noodzakelijk voor katten, het is belangrijk dat ze niet te veel alleen gelaten worden (Bradshaw 1992; Teenstra 1994). Ze hebben gezelschap van andere katten of mensen nodig voor tenminste een deel van de dag (Bradshaw 1992). Tot het leefcomfort van een kat behoort ook het contact met soortgenoten (Birr 2002). Katten hebben vaak weinig mogelijkheden voor interactie met hun eigen soort omdat het nog steeds de norm is om katten alleen te houden. Economische redenen zullen hier een rol bij spelen, maar ook de mythe van de solitaire aard van de kat (Bradshaw 1992). Katten kunnen zich gelukkig goed aanpassen aan uiteenlopende fysische en sociale milieus (Budiansky 2002; Turner 1988) hierdoor zijn ze betrekkelijk immuun voor geestelijke trauma’s. Ze gaan niet tekeer als ze in een onnatuurlijke situatie gehouden worden. Maar anderzijds veranderen ze ook niet gauw hun natuurlijke gedrag (Budiansky 2002). De isolatie bij het alleen huisvesten van katten zorgt, door het gebrek aan keuze en geestelijke en lichamelijke stimulatie dat hierbij komt kijken, voor verhoogde stress (Loveridge, Horrocks & Hawthorne 1995). Katten reageren vaak op slechte huisvestingscondities met inactiviteit en tonen zelden abnormaal gedrag. Probleemgedrag bij de kat is vrijwel altijd een vorm van normaal gedrag dat ze van nature uitvoeren, maar echter ongewenst is door de eigenaar (Budiansky 2002; Heidenberger 1997; Loriaux & van der Meer 2003). Deze vormen van normaal gedrag kunnen overgaan in abnormaal gedrag als het te veel wordt herhaald. Het krabben aan meubilair is hier een voorbeeld van (Loriaux & van der Meer 2003). Ook het zichzelf veelvuldig wassen ‘poetsgekte’, waardoor katten kale plekken kunnen krijgen valt hieronder (G.a. 2004; Loriaux & van der Meer 2003). Permanente stress kan leiden kan ook leiden tot onzindelijkheid, afwijkend eetgedrag of agressie (G.a. 2004). Uit allerlei onderzoek blijkt dat probleemgedrag meer voorkomt bij katten die alleen in huis worden gehouden dan bij katten die naar buiten kunnen (Bradshaw 1992; Budiansky 2002; Heidenberger 1997; Loriaux & van der Meer 2003).

Preventie en oplossingen

Uit onderzoek blijkt dat individueel huisvesten of groepshuisvesten met familieleden voor katten geen verschil maakt in de hoeveelheid stress die bij hen wordt waargenomen (Kessler & Turner 1997/1999; Ottway & Hawkins 2003). Bij beide huisvestingsvormen wordt niet snel stress ervaren (Ottway & Hawkins 2003). Het blijkt dat het niet per se nodig is om katten bij soortgenoten te huisvesten (Kessler & Turner 1997/1999). Maar in de meeste instanties is het voordelig voor katten om samen gehuisvest te worden, omdat ze zo gelegenheid hebben tot sociaal contact wanneer zij dat willen. Zolang er maar voldoende ruimte is, geen competitie om eten en er genoeg schuil- en rustplaatsen zijn (Alger & Alger 1999; Bradshaw 1992). Katten die samen met soortgenoten worden gehouden krijgen de mogelijkheid om sociaal gedrag uit te voeren en dit resulteert in reële en hechte banden (Budiansky 2002; Teenstra 1994). Als mensen hun katten niet te veel alleen laten kunnen zij de behoefte aan gezelschap vervullen. Katten kunnen wel eenzaam zijn wanneer ze alleen gehouden worden en de mensen de hele dag weg zijn. In dat geval kan men het beste twee katten houden zodat die altijd elkaars gezelschap hebben (Bradshaw 1992).‘Poetsgekte’ bijvoorbeeld kan overgaan als de eigenaar de kat meer aandacht geeft of door een tweede kat erbij te nemen die de eerste kat over de verveling heen helpt (G.a. 2004). Van de 100 dierenartsen adviseren er 22 zonder voorbehoud het houden van twee katten en 59 adviseren dit als de woonsituatie dat toelaat en de katten het met elkaar kunnen vinden (G.a. 1997). Vooral voor solitair gehuisveste katten die altijd binnenshuis leven, betekent een soortgenoot een hele verrijking (Birr 2002; Turner 1988). Katten die met soortgenoten zijn gehuisvest hebben er samen beduidend minder moeite mee als er geen mensen thuis zijn dan alleenstaande katten (G.a. 1997). Ze kunnen elkaar stimuleren en zo verveling verminderen (Turner 1988). Het blijkt dat wanneer katten kunnen kiezen tussen katten en mensen om mee te spelen, ze de voorkeur geven aan spelen met soortgenoten (Heidenberger 1997). Poezen kunnen samen gehouden worden en een kater met poezen. Ze vertonen vriendschappelijk gedrag naar elkaar, brengen tijd met elkaar door, verzorgen elkaars vacht en slapen samen. In mindere mate doen gecastreerde katers die samen worden gehouden dit ook (Budiansky 2002). Als katers en poezen samen gehouden worden moet de kater gecastreerd worden of de poes gesteriliseerd om nakomelingen te voorkomen. De beste combinatie voor een paartje is het gelijktijdig in huis nemen van twee jonge katten, bij voorkeur uit hetzelfde nest (Birr 2002; Bradshaw 1992; Gaus 1986). Zulke paren blijven meestal hun leven lang onafscheidelijk (Birr 2002). Kittens spelen uren met nestgenootjes en vormen op die momenten waarschijnlijk banden van vriendschap die voor het leven duren (Webster 1995). Een moeder en een jong zijn ook een prima combinatie (Gaus 1986). Het huisvesten met familieleden is dus geschikter voor het vormen van sociale banden. Katten kunnen zeker voordelen opdoen door hun relatie met familieleden (Ottway & Hawkins 2003). Maar het vermogen voor vriendschap en het fijn vinden van lichamelijk contact bij de kat overtreft verwantschap. Het is bovendien ook niet beperkt tot katten die elkaar van jongs af aan kennen. Vriendschappelijke banden worden bijvoorbeeld vaak waargenomen bij kattenopvangcentra, waar vooral volwassen katten gehuisvest zijn. Meestal zijn de vriendschappelijke paartjes van dezelfde sekse. Ze kruipen tegen elkaar aan, wassen elkaar, eten, slapen en zitten samen (Alger & Alger 1999). Te veel katten bij elkaar is ook niet goed, dat zorgt voor gedragsstoornissen (Schneider 1978). Voor veel binnenkatten zijn er duidelijke aanwijzingen dat zij lijden onder de stress die ontstaat als een territoriaal dier te weinig persoonlijke ruimte krijgt door een te grote populatiedichtheid (Budiansky 2002; Ottway & Hawkins 2003; Turner 1988). Katten die langere tijd alleen geleefd hebben, krijgen zo hun eigenaardigheden en zijn niet zomaar bereid een rivaal te accepteren (Birr 2002). Het blijkt in de praktijk vaak moeilijk om oudere katten aan elkaar te laten wennen. Ze moeten elkaar echt liggen wil het enige kans van slagen hebben. En de katten moeten een nieuw territorium kunnen opbouwen (Gaus 1986). Katten die samen in een huis leven moeten allebei een territorium kunnen hebben.Voor een ouder dier dat men al in huis heeft, kan men het best een zo jong mogelijke kat zoeken (Birr 2002). In plaats van twee katten samen te houden kan men de kat de mogelijkheid geven om buiten rond te zwerven overdag, wanneer de eigenaren niet thuis zijn. Hierdoor zijn ze ook regelmatig in staat zijn om sociaal contact te hebben. Zo kan hun behoefte hiernaar vervuld worden (Webster 1995).

Alternatieven

Als katten zonder soortgenoten binnen worden gehouden vormt verveling vaak een groot probleem. Gebrek aan dingen om te doen kan zich ook uiten in verschillende gedragsstoornissen (bijvoorbeeld meubelbeschadiging en voedselweigering) en de mens-katrelatie in gevaar brengen. Katten binnenshuis moeten een dagelijkse portie afleiding krijgen en de kans hebben om te rennen en te spelen (Budiansky 2002). Vooral spelen is absoluut noodzakelijk. De kat een bal geven zorgt voor vermindering van inactiviteit. De katten vertonen meer onderzoekend- en speelgedrag (Heidenberger 1997; Monte 1997). Ze vinden allerlei ballen interessant, van pingpongballetjes tot softballen. Ook erg populair zijn holle balletjes met gaatjes erin die met lekkernijen kunnen worden gevuld. De kat vindt het leuk om de inhoud buit te maken (g.a. 2003). Verrijking via klim- of krabpalen, eventueel met meerdere verdiepingen, is voor de kat een ideale manier om zijn tijd door te brengen (g.a. 2003; Loveridge, Horrocks & Hawthorne 1995). Ook een tunnel is een populaire speelplaats (g.a. 2003). Katten hebben een jachtinstinct, daarvoor kunnen allerlei speeltjes als prooi gebruikt worden, zoals speelmuisjes, -vissen, balletjes, bosjes veren of andere materialen met vacht of veren (g.a. 2003; Heidenberger 1997; Loveridge, Horrocks & Hawthorne 1995). Let erop dat de speeltjes niet van echt bont zijn! Als het speeltje ritselende of piepende geluidjes maakt, is dit een plus. Om het interessant te houden moeten de speeltjes regelmatig afgewisseld worden (g.a. 2003). Het onderzoekende gedrag van de kat kan altijd gestimuleerd worden door nieuwe objecten in de kamer te plaatsen, bijvoorbeeld een kartonnen doos, verpakkingsmateriaal of nieuwe speelobjecten (Turner 1988). De complexiteit verhogen van de omgeving blijkt bovendien een gunstig effect op gezondheid en vatbaarheid voor ziekte bij katten te hebben (Wemelsfelder 1990).

Conclusie

Wilde katten zijn vaak solitaire dieren die maar af en toe samenkomen. Verder zijn katten territoriale dieren, solitaire jagers en leven ze niet in een rangorde, dominantie kan wel voorkomen. Katten worden veel als huisdier gehouden, want gedomesticeerde katten blijken in tegenstelling tot hun voorouders wel degelijk sociale dieren te zijn die intensief sociaal gedrag vertonen ten opzichte van mensen en soortgenoten. Het is ook aangetoond dat vrij levende/verwilderde gedomesticeerde katten sociale groepen vormen. De neiging tot sociaal gedrag van gedomesticeerde katten blijkt cultureel erfelijk. De gedomesticeerde kat heeft echter ook nog trekken van het asociale gedrag van de wilde kat behouden. Maar als katten behoefte aan gezelschap hebben, zoeken ze graag aandacht van de mens. Als katten langdurig alleen gelaten worden zonder soortgenoten kunnen ze eenzaam zijn. Bij de katten die alleen in huis gehouden worden en niet naar buiten kunnen komt ook meer probleemgedrag voor. Van abnormaal of probleemgedrag is sprake als normaal gedrag te vaak wordt herhaald. Dit gedrag vermindert als katten niet te veel alleen zijn. Vooral mensen die de hele dag weg zijn en de kat binnenshuis laten kunnen het beste twee katten samen houden. De katten kunnen elkaar stimuleren. Als de kat buiten kan rondzwerven op de dag, kan hij op deze manier zijn behoefte aan sociaal contact vervullen. Om stress en verveling te voorkomen of te verminderen kan de omgeving verrijkt worden via afleiding met speeltjes of objecten – zeker voor een kat die alleen en binnenshuis wordt gehouden is dit erg belangrijk.

Bronnen:
http://ublad.warande.uu.nl/ubladen/30/38/122Kattenhistorie.html
http://www.awionline.org/pubs/cq02/Cq-cats.html
http://www.kidsforanimals.nl/dier-info/kat/kat.htm
http://www.healthypet.com/Library/pet_behavior-15.htm
http://www.dierenbescherming.nl
http://www.hsus.org/ace/13961
http://www.rspca.org.uk/

Pin It on Pinterest